vrijdag 6 december 2013

Na Adrillen (12 november 1887)

Op 12 november 1887 maakte de gezondheidscommissie een 'hygiënische excursie' door Winschoten. Dit is het verslag van de wandeling.

Te drie ure in de namiddag verzamelen zich alle leden [van de gezondheidscommissie CHC], met uitzondering van onzen nestor den Heer H. Roelfsema in de Oldambtster herberg en begeven zich vervolgens door de achterdeur van dat perceel naar het Marktplein, waar ze al dadelijk konden ervaren hoe jammerlijk in den gemeente de reinigingsdienst is georganiseerd door het feit dat nu op de laatsten dag der week geene sporadische, welneen! flinke lagen vuil over de straatstenen verspreid zijn, alsof deze geen betere bestemming kon hebben dan ons zoo lang mogelijk te herinnneren aan de drukke Allerheiligenmarkt met den prettigen aankleven daarvan.

Over het Marktplein heen ging de tocht door de Markstraat met het doel om een kijkje te nemen in de kolonie die gelegen is achter de stalling van de voerman J. Nederhoed. Medelijden vervulde ons alras met die natuurgenooten, welke verooddeeld zijn in deze woningen, waar zoo veel van het noodiste ontbreekt, verblijf te houden. Om maar iets te noemen: één privaat geschiet om twee personen, de noods van verschillende kunne, tegelijk te herbergen, is slechts aanwezig ten behoeve van misschien tien verschillende huisgezinnen. In aanmerking nemende hoe welig de vruchten des buiks meestal bij onze minder bedeelde evenmenschen gedijen, overdrijf ik waarschijnlijk niet door te beweren dat gemiddeld 50 personen per dag van dat eene privé gebruik maken. Is het wonder dat wij die gelegenheid boordevol zagen en maar al te dikwijls in die kolonie moesten waarnemen dat de daar wonende lieden zich er volstrekt niet om schenen te bekommeren, dat reeds in het boek van Mozes, genaamd Deutronomium, de heer aan het volk van Israël gelastte "om te bedekken, wat van hen was uitgegaan."

In de Engelsche straat gekomen, stelde de voorzitter ons in de gelegenheid om kennis te maken met de sloot waarin het rioolvuilnis van de Engelsche, Beertster- en aangrenzende straten wordt opgevangen. Natuurlijk was haar inhoud niet aantrekkelijk, toch deed het ons allen goed te vernemen dat de Heeren Tresling en Dik, die hier met een ouden bekende te doen hadden verbetering in den toestand konden constateren. Hetzelfde gold van de Kostersgang al was dan ook de huidige toestand van afwatering etc. nog zoodanig dat ze den Heer van der Meulen bij het hooren over aangebrachte verbetering de vraag op de lippen bracht: "hoe het dan vroeger wel was geweest?"

Door de Kostersgang bereikten wij de Liefkensstraat en richtten toen koers naar de Boschstraat om zo de buitenvenne te bereiken en in den aldaar uitkomende achterbuurten kennis te nemen of en hoe de tot afwatering dienende objecten aldaar strekken tot bvordeing van de gezondheid, reinheid, zindelijkheid etc. Het eerst trokken we de drift in bij de behuizing des Heeren Duveen, aldra gevolgd door den huisjesmelker Mulder, die waarschijnlijk verlangend was te weten om welke reden wij ons voor zijn eigendommen zouden interesseren. Reeds bij de eersten oogopslag bevonden wij de de daar langs loopende afwateringssloot een inhoud bevat, die het totaal ongeschikt voor badwater maakt. De meeste verschillende viezigheden van zeer uiteenloopenden aard, doch hierin overeenkomende dat ze ons op zeer onaangename wijze herinneren aan menschelijken afval, drijven hier in de sloot rond. 

Ook op het Schott'sche plein liet de toestand zeer veel te wensen over. Er waren heele rijen huizen aanwezig zonder eenige afwatering en hoewel de eigenaar zich gedrongen voelde tot ons te komen met de verzekering, hoezeer het in zijn streven lag om alles flink in orde te maken, doen wij het verstandigst van dat streven in future niet al te veel te verwachten als acht gegeven wordt op het weinige dat daardoor tot op den huidigen dag tot stand gekomen is. 

Het zou tot in de twintigste eeuw duren voordat de huizen aan het Schotsplein werden vervangen door nieuwe woningen.