Ieder jaar gedenken we in Winschoten de deportatie van de Joden. In een groep werd een groot deel van de Joodse bevolking naar het station geleid om op de trein naar Westerbork te gaan. De herdenking gaat langs de route die de Joden moesten lopen richting het station in Winschoten.
Leerlingen van het Dollard college werken mee aan de tocht. Er worden gedichten voorgedragen en er is muziek. Bij het monument worden bloemen gelegd en wordt door sprekers de geschiedenis verteld. Namen van vermoorde plaatsgenoten worden genoemd.
De Joden die uit Winschoten en omgeving werden weggevoerd, hadden een periode van marginalisering achter de rug. Steeds meer rechten werden hen ontnomen. Anne Frank schreef er over in haar dagboek op een wat laconieke toon. Ze vond altijd wel een manier om te genieten van haar leven. Maar de speelruimte van de Joden werd steeds kleiner en kleiner. In het archief van de voormalige gemeente Winschoten vond ik een briefwisseling waaruit dit pijnlijk blijkt.
Het Badhuis
Een van de voorziening, die niet meer toegankelijk waren voor de Joden, was het gemeentelijk badhuis. Op 25 oktober 1941 schrijft de burgemeester van Winschoten hierover aan de bevelhebber van de Sicherheitspolizei in Groningen. Uit de brief blijkt dat hij een telefoontje uit Groningen had gekregen. Blijkbaar had hij een verordening van 14 september 'niet goed begrepen'. Omdat het zeer schadelijk zou zijn voor de Joden als zij het badhuis niet meer mogen gebruiken, vraagt de burgemeester naar de mogelijkheden. Kunnen de Joden misschien baden als er verder niemand anders is?
Op 8 november volgt het antwoord. De Joden mogen één keer per week van het badhuis gebruik maken. Alleen als er geen 'ariërs' aanwezig zijn. De politie moet in de gaten houden dat de opdracht precies wordt uitgevoerd.
Een paar dagen later, op 14 november, brengt de burgemeester de voorzitter van het Israelitisch kerkbestuur op de hoogte. Met genoegen deelt hij de heer A. Salomons mee dat de joden elke donderdagmiddag van twee tot zes de 'douche-baden' mogen gebruiken. Hij vraagt Salomons of deze zijn geloofsgenoten op de hoogte wil stellen.
Op dezelfde dag gaat er een brief naar de politie: Bij dezen deel ik U mede, dat [...] onder Uw verantwoordelijkheid het Gem.Badhuis voor Joden kan worden opgensteld (waarschijnlijk is hier bedoeld opengesteld) voor het gebruik van de douche-baden, wanneer in dien tijd geen ander publiek wordt toegelaten. In verband hiermede zal met ingang van de volgende week deze inrichting elek Donderdagmiddag van 14 tot 18 uur voor het gewoon publiek worden gesloten, opdat aan de Joden dan toegang kan worden verleend.
De volgende brief in het dossier stamt uit april 1942. De burgemeester (vervangen door wethouder Veldhuis) vraagt aan de procureur generaal in Leeuwarden hoe hij om moet gaan met de opdracht om bordjes 'Verboden voor Joden' op te hangen, als er bij het badhuis een uitzondering bestaat? Op 30 juni blijkt uit de B&W vergadering dat de brief een onverwacht negatief gevolg heeft. De procureur heeft het badhuis voor Joden verboden terrein verklaard. A. Salomons krijgt hierover een brief. De gemeente adviseert hem om zelf een verzoek in te dienen in Leeuwarden. Als hij toestemming krijgt, bestaat er bij de gemeente geen bezwaar.
Ik stel me voor hoe moeilijk het geweest is voor de burgemeester om met de beperkingen voor de Joden om te gaan. Het valt me op dat hij aan Salomons schrijft over geloofsgenoten. Hij zal geweten hebben dat het de Duitsers niet ging om godsdienst, maar om ras. En hoe breng je dat onder woorden? Het is een dappere poging van de burgemeerste om voor deze groep in zijn gemeente te zorgen, tot de druk te groot werd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten