Op de vergadering van Burgemeester en Wethouders van 28 maart 1914 ligt een brief op tafel van de provincie. De minister van Binnenlandse Zaken wil weten wat het gemeentebestuur vindt van de stichting van een vijfjarige HBS in Appingedam of Delfzijl. Beide gemeenten hebben een verzoek ingediend bij het ministerie om zo'n opleiding te mogen stichten.
Het college besluit Gedeputeerde Staten mede te deelen, dat het dezerzijds wenschelijk wordt geacht, dat aan één der daarbij bedoelde verzoeken wordt voldaan en dat voor deze gemeente vooral geprefereerd wordt de stichting van zoodanige school te Delfzijl, waarvan dan een ruim gebruik door kinderen uit deze gemeenten verwacht wordt.
Een paar maanden later, op 11 juli, ligt er een verzoek van het gemeentebestuur van Appingedam. Hun vraag is of Nieuwolda een jaarlijkse bijdrage wil betalen voor de HBS die daar wordt gesticht. Maar dat is het College niet van plan.
Hoewel de leden het ten volle eens zijn met het groote nut van het geven van zooveel mogelijk gelegenheid tot het ontvangen van middelbaar onderwijs, ook voor deze gemeente, vinden zijn daarin toch geen reden, den Raad een voorstel tot het subsidiëren van genoemde school te doen, vooral uit overweging dat, in verband met de reeds bestaande inrichtingen van dien aard Appingedam niet in aanmerking zal komen om door leerlingen uit deze gemeenten te worden bezocht, wijl Winschoten zoowel per fiets als per spoor gemakkelijker te bereiken is en zelfs Veendam, wat den trein betreft, beter reisgelegenheid geeft.
Was de eerste brief, die aan het ministerie, niet meer dan mooie woorden? Dat is de vraag. Het gemeentebestuur zag een HBS wel zitten, maar dan bij voorkeur in Delfzijl, dat vanuit Nieuwolda te bereiken was met de trein. De NOLS reed van Zwolle naar Delfzijl, via Nieuwolda. Kinderen konden dus wel makkelijk in Delfzijl komen, maar niet in Appingedam. Het is dus een logische afwijzing. Het bestuur had misschien in hun eerste brief iets duidelijker kunnen zijn.
Uiteindelijk heeft het niet veel uitgemaakt dat Nieuwolda niet mee wilde betalen, want een HBSer is ondanks dat toch gekomen in Appingedam.
Bron: Archief van het gemeentebestuur van Nieuwolda 1811-1989 inv.nr.19
ill: 4-0047 Station nieuwolda in aanbouw 1908
vrijdag 28 maart 2014
vrijdag 21 maart 2014
Wereldpoëziedag
Het is vandaag de wereldpoëziedag. Daar sluit ik graag bij aan. Ik kies dit keer voor een gedicht van Derk Siebolt Hovinga. Dit Oldambtster Boerenlaid, is een soort officieus volkslied van het Oldambt.
Het gedicht is, met nog meer gedichten van Hovinga, opgenomen in het boek Boven het Maaiveld, 't Oldambt vertelt van Willem Friedrich. De foto is ook van hem. De vormgeving is van Jetze Smit van Noordproof in Bedum. Alles bij elkaar is dit op en top het Oldambt.
Het gedicht is, met nog meer gedichten van Hovinga, opgenomen in het boek Boven het Maaiveld, 't Oldambt vertelt van Willem Friedrich. De foto is ook van hem. De vormgeving is van Jetze Smit van Noordproof in Bedum. Alles bij elkaar is dit op en top het Oldambt.
Ik schreef al eerder over een andere dichter: Berend Koning en plaatste een gedicht van Saul van Messel.
woensdag 19 maart 2014
Heropvoeding van luie buiken 2
Een ander verhaal van Wil Schackmann uit de bedelaarskolonie Ommerschans, als een voorproefje voor de historische Nutslezing op 12 maart:
Door den drank en daaruit vloeijend slordig
gedrag
Van Paulus Bloemer is wat meer bekend dan van de doorsnee Ommerschans-bewoner, omdat hij
in augustus
1819 een
poging gedaan heeft opgenomen te worden in de vrije kolonie Frederiksoord.
Daarbij had hij de steun van
een notabel uit Meppel. Berend Slot, lid van een rijke koopmansfamilie,
vader van de latere Meppelse burgemeester Jacobus Everhardus Slot, contribuant
van de Maatschappij van
Weldadigheid en in het geval van Bloemer optredend als een soort mantelzorger.
Paulus Bloemer is dan 38 jaar, hij heeft lichtbruin haar, is ongeveer 1.70 meter lang, hij is
zeer intelligent maar hij heeft ook een drankprobleem. Eerst was hij
schoolonderwijzer te Kuinre en zo kent Slot hem, want diens schoonfamilie woont
daar. Maar in 1810 werd Nederland bij Frankrijk ingelijfd, Bloemer leerde
razendsnel de Franse taal en maakte zich zo nuttig bij het plaatselijke bestuur
dat hij nauwelijks nog op school verscheen.
Hij rekende er vast op een baantje
te krijgen en zegde zijn betrekking als onderwijzer op.
Maar... twee
jaar later verdwenen de Fransen uit ons land. Door armoede gedwongen verkocht Paulus zich als remplaçant in
de militaire dienst. Dat ging heel goed en hij klom op tot sergeant-majoor. Na
de Slag bij Waterloo kreeg hij zelfs een hoge onderscheiding. Niet vanwege zijn
dapperheid maar om zijn sterke geheugen, want hij kon zich de inhoud herinneren
van stukken die in de strijd verloren waren gegaan en hij kon de lacunes uit
zijn hoofd aanvullen.
Maar na die tijd ging het van kwaad tot erger met Paulus
Bloemer. Volgens Berend
Slot vooral 'door den drank en daaruit vloeijend slordig gedrag'. Slot heeft
medelijden met de man en zijn gezin, biedt ze onderdak en als hij in Meppel een
nalatenschap moet afwikkelen huurt hij Bloemer in als assistent. 'Ik heb eenige weken van
smorgens, tot savonds met genoegen met hem gewerkt, hij gebruikte geen drank.' Berend Slot prijst zich
gelukkig 'een
ellendeling zo verre geholpen te hebben'.
Maar dan komt de zoon van de schout van Kuinre in Meppel en
die kent Bloemer nog van vroeger. De man nodigt hem uit om in zijn logement aan
te zitten bij een gezellige maaltijd met nog twee heren. Het wordt al te
gezellig. 'De volgende
dag,' schrijft Slot, 'vernam ik dat hij zig weer
te buiten gegaan had.'
Berend Slot ontslaat hem. 'Bitter bedroeft is hij vertrokken.' Daarna zwerft Bloemer 'als een balling rond'. Als Slot een paar maanden
later bij een ander huis van hem in Blesdijke in Friesland komt, 'wierd mij van ver door
iemand het hek opengedaan'.
De man verwijdert zich weer maar Slot roept hem terug om hem te bedanken. 'Met beschaamtheid naderde
hij mij, en met aandoening herkende ik Bloemer; in een veel ander en slegter
gewaad, als hij van hier was vertrokken.' Slot geeft hem een aalmoes en geeft hem 'mijn laatste raad', namelijk om bij de
directeur in Frederiksoord te gaan vragen of hij in de kolonie opgenomen mag
worden.
De directeur zegt dat hij voor zulke verzoeken bij de
landelijke leiding in Den Haag moet zijn. Paulus Bloemer krijgt van Berend Slot
reisgeld om in Den Haag te komen, aan een zoon van Slot vraagt hij om kleding
zodat hij een beetje fatsoenlijk voor de Haagse heren kan verschijnen en hij
schrijft een roerend smeekschrift over zijn situatie: 'Ik ondervind met mijn huisgezin de gevolgen
mijner verkeerdheden zodanig, dat ik mij, zonder redding, tot den bedelstand
zal moeten vernederen'.
De landelijke leiding neemt het smeekschrift aan en vraagt
dan informatie bij Berend Slot. Die vertelt openhartig over Bloemers
drankproblemen. Hij meldt dat
Paulus 'een bekwaame vrouw' heeft, die 'goed naaien, en zo hij mij gezegt
heeft, andere handwerken kan verrigten, maar die in de diepste armoede zonder
onderstand van de diaconie aan de Kuinre verkeerd'. En hij vraagt of de heren
van de Permanente Commissie 'een proef op Frederiks Oort met hem gelieven te
nemen'.
Blijkbaar
gaat het toch niet door. Enkele jaren later is Paulus Bloemer wel degelijk tot
de bedestand afgedaald. Hij bevindt zich dan in het provinciaal werkhuis te
Hoorn. Maar hij is wel gezond en hij kan werken, zodat de Maatschappij van
Weldadigheid alsnog met hem te maken krijgt. In het kader van een uitruil
tussen Hoorn en de Ommerschans, waarbij enkele invaliden van de schans naar
Hoorn gaan en een groep validen uit Hoorn in de bedelaarskolonie komt,
arriveert ook de voormalig onderwijzer Paulus Bloemer op 20 maart 1825 op de
Ommerschans.
Hij weet
zich snel vrij te werken. Hij wordt 26
februari 1827 uit de bedelaarskolonie ontslagen en Paulus Bloemer slaagt erin er
nooit weer terug te komen.
Heropvoeding van luije buiken 3
Het is bijna een uitzending van Spoorloos, maar dan in eigen land, dit verhaal van een jongen die van huis weg loopt. Zo kwamen mensen ook in Ommerschans. Meer van dit soort verhalen en inkijkjes in de negentiende eeuw zal Wil Schackman vertellen tijdens de historische Nutslezing op 12 maart in de Lutherse kerk.
Na dat hij in de courant gezien had dat zijn ouders hem te rug wenschten
Het moet een verschrikkelijke familieruzie geweest zijn, thuis bij het Rotterdamse gezin Fröhm (soms ook geschreven als Frum). Details zijn niet bekend, maar de uitkomst is in ieder geval dat zoon Johan Frederik Wilhelm Fröhm, hij is dan bijna vijftien jaar oud, het huis verlaat en dat men niets meer met elkaar te maken wil hebben.
Na een aantal maanden keren de ouders op hun schreden terug. Blijkbaar plaatsen ze een advertentie in de krant dat ze het weer goed willen maken. Maar Johan F. W. Fröhm is zo ver nog niet. Hij bevindt zich dan in Amsterdam en 'na dat hij in de courant gezien had dat zijn ouders hem te rug wenschten', heeft hij 'de naam aangenomen van J. Torenvliet'.
En het is als Jacob Torenvliet dat hij in Amsterdam wordt opgepakt en april 1823 samen met 99 lotgenoten door politiecommissaris Christiaan Sepp in het ruim van een boot wordt gestopt en in enkele dagen over de Zuiderzee naar de Ommerschans wordt gebracht. Hij krijgt het bedelaarsnummer 730 en volgens het signalement is hij een van de vele schansbewoners met de aanduiding 'pokdalig'.
Na een tijdje onder het barse regime van de Ommerschans te hebben verkeerd, begint Jacob Torenvliet alias Johan Frederik Wilhelm Fröhm toch anders te denken over het familiegeschil en over de huiselijke kring die hij verlaten heeft. Hij schrijft 'een brief met schuldbekentenis en verzoek om bij hun te rug te mogen komen aan zijn ouders'. Er is ruimte voor verzoening.
Maar zo makkelijk kom je de bedelaarskolonie niet uit! Zijn moeder wendt zich januari 1824 tot de subcommissie van weldadigheid Rotterdam en die begint brieven te schrijven. Eerst aan de Permanente Commissie, maar die kan niet zomaar mensen vrijlaten. Dat recht is voorbehouden aan het ministerie van binnenlandse zaken, meer precies de 'staatsraad administrateur voor het armwezen en der gevangenissen' en dat is de volgende die brieven vanuit Rotterdam krijgt.
De ouders, schrijft de subcommissie, willen hun kind erg graag terug, maar als dat geld moet kosten wordt het lastig, want 'zij zijn zelve in bekrompen toestand, de vrouw schoonmaakster in een van onze stadgodshuizen'. Hun zoon is van beroep 'barbier' en hij 'bragt door zijn goede oppassing ƒ3 in ‘t huishouden per week in'. De jongeman, denkt de subcommissie, 'is zeker verleid geworden'.
Gelukkig zijn er geen kosten aan verbonden, de administrateur werkt graag mee, maar laat zijn eindoordeel afhangen van het 'favorabel advies' van de Permanente Commissie over de jongeman.
Dat wil men wel, maar eerst worstelt men nog met een administratief probleem. Moeten ze hem nu inschrijven als Torenvliet of als Fröhm?? Na rijp beraad besluit de Permanente Commissie 'denzelven voortaan onder beide die namen te noteren, zoodanig dat op alle stukken, hem betreffende, de bedoelde persoon daaruit steeds blijkt'.
Het vergt vijf maanden corresponderen, maar op donderdag 8 juni 1824, na veertien maanden Ommerschans, wordt Johan Frederik Wilhelm Fröhm alias Jacob Torenvliet op vrije voeten gesteld. Inmiddels zestien jaar oud en een boel ervaring wijzer kan hij terugkeren naar het ouderlijk nest.
Nieuwe aanwinst - proefschrift van Schönfeld
Uit de bibliotheek van het Waterschap Hunze en Aa's kreeg het CHC Oldambt een waardevol boek: het proefschrift van H.I. Schönfeld. Het boek verscheen in 1886 in Groningen. Schönfeld promoveerde op een vergelijking van het Nederlandse en Duitse strafrecht, aan de titel te zien op Klachtdelicten.
Bij zijn promotie was Harbert Ido Schönfeld 25 jaar. Hij werd geboren in Bellingwolde in 1861 als de zoon van Joseph Schönfeld en Wubbina Poppens, aan wie hij zijn proefschrift opdroeg. De akte van zijn geboorte is te zien op de website van alle groningers.
Op latere leeftijd werd Schönfeld burgemeester van Winschoten. Een plein en een singel zijn naar hem vernoemd en het monument dat de bevolking hem gaf voor zijn jubileum siert nog steeds het plein dat zijn naam draagt. Schönfeld zat als burgemeester bijna in ieder bestuur en was betrokken bij tal van activiteiten.
Zijn proefschrift hoort dus zeker thuis in onze bibliotheek. Fijn dat bij het waterschap rekening wordt gehouden met het erfgoed in de regio!
Bij zijn promotie was Harbert Ido Schönfeld 25 jaar. Hij werd geboren in Bellingwolde in 1861 als de zoon van Joseph Schönfeld en Wubbina Poppens, aan wie hij zijn proefschrift opdroeg. De akte van zijn geboorte is te zien op de website van alle groningers.
Op latere leeftijd werd Schönfeld burgemeester van Winschoten. Een plein en een singel zijn naar hem vernoemd en het monument dat de bevolking hem gaf voor zijn jubileum siert nog steeds het plein dat zijn naam draagt. Schönfeld zat als burgemeester bijna in ieder bestuur en was betrokken bij tal van activiteiten.
Zijn proefschrift hoort dus zeker thuis in onze bibliotheek. Fijn dat bij het waterschap rekening wordt gehouden met het erfgoed in de regio!
Abonneren op:
Posts (Atom)