Een ander verhaal van Wil Schackmann uit de bedelaarskolonie Ommerschans, als een voorproefje voor de historische Nutslezing op 12 maart:
Door den drank en daaruit vloeijend slordig
gedrag
Van Paulus Bloemer is wat meer bekend dan van de doorsnee Ommerschans-bewoner, omdat hij
in augustus
1819 een
poging gedaan heeft opgenomen te worden in de vrije kolonie Frederiksoord.
Daarbij had hij de steun van
een notabel uit Meppel. Berend Slot, lid van een rijke koopmansfamilie,
vader van de latere Meppelse burgemeester Jacobus Everhardus Slot, contribuant
van de Maatschappij van
Weldadigheid en in het geval van Bloemer optredend als een soort mantelzorger.
Paulus Bloemer is dan 38 jaar, hij heeft lichtbruin haar, is ongeveer 1.70 meter lang, hij is
zeer intelligent maar hij heeft ook een drankprobleem. Eerst was hij
schoolonderwijzer te Kuinre en zo kent Slot hem, want diens schoonfamilie woont
daar. Maar in 1810 werd Nederland bij Frankrijk ingelijfd, Bloemer leerde
razendsnel de Franse taal en maakte zich zo nuttig bij het plaatselijke bestuur
dat hij nauwelijks nog op school verscheen.
Hij rekende er vast op een baantje
te krijgen en zegde zijn betrekking als onderwijzer op.
Maar... twee
jaar later verdwenen de Fransen uit ons land. Door armoede gedwongen verkocht Paulus zich als remplaçant in
de militaire dienst. Dat ging heel goed en hij klom op tot sergeant-majoor. Na
de Slag bij Waterloo kreeg hij zelfs een hoge onderscheiding. Niet vanwege zijn
dapperheid maar om zijn sterke geheugen, want hij kon zich de inhoud herinneren
van stukken die in de strijd verloren waren gegaan en hij kon de lacunes uit
zijn hoofd aanvullen.
Maar na die tijd ging het van kwaad tot erger met Paulus
Bloemer. Volgens Berend
Slot vooral 'door den drank en daaruit vloeijend slordig gedrag'. Slot heeft
medelijden met de man en zijn gezin, biedt ze onderdak en als hij in Meppel een
nalatenschap moet afwikkelen huurt hij Bloemer in als assistent. 'Ik heb eenige weken van
smorgens, tot savonds met genoegen met hem gewerkt, hij gebruikte geen drank.' Berend Slot prijst zich
gelukkig 'een
ellendeling zo verre geholpen te hebben'.
Maar dan komt de zoon van de schout van Kuinre in Meppel en
die kent Bloemer nog van vroeger. De man nodigt hem uit om in zijn logement aan
te zitten bij een gezellige maaltijd met nog twee heren. Het wordt al te
gezellig. 'De volgende
dag,' schrijft Slot, 'vernam ik dat hij zig weer
te buiten gegaan had.'
Berend Slot ontslaat hem. 'Bitter bedroeft is hij vertrokken.' Daarna zwerft Bloemer 'als een balling rond'. Als Slot een paar maanden
later bij een ander huis van hem in Blesdijke in Friesland komt, 'wierd mij van ver door
iemand het hek opengedaan'.
De man verwijdert zich weer maar Slot roept hem terug om hem te bedanken. 'Met beschaamtheid naderde
hij mij, en met aandoening herkende ik Bloemer; in een veel ander en slegter
gewaad, als hij van hier was vertrokken.' Slot geeft hem een aalmoes en geeft hem 'mijn laatste raad', namelijk om bij de
directeur in Frederiksoord te gaan vragen of hij in de kolonie opgenomen mag
worden.
De directeur zegt dat hij voor zulke verzoeken bij de
landelijke leiding in Den Haag moet zijn. Paulus Bloemer krijgt van Berend Slot
reisgeld om in Den Haag te komen, aan een zoon van Slot vraagt hij om kleding
zodat hij een beetje fatsoenlijk voor de Haagse heren kan verschijnen en hij
schrijft een roerend smeekschrift over zijn situatie: 'Ik ondervind met mijn huisgezin de gevolgen
mijner verkeerdheden zodanig, dat ik mij, zonder redding, tot den bedelstand
zal moeten vernederen'.
De landelijke leiding neemt het smeekschrift aan en vraagt
dan informatie bij Berend Slot. Die vertelt openhartig over Bloemers
drankproblemen. Hij meldt dat
Paulus 'een bekwaame vrouw' heeft, die 'goed naaien, en zo hij mij gezegt
heeft, andere handwerken kan verrigten, maar die in de diepste armoede zonder
onderstand van de diaconie aan de Kuinre verkeerd'. En hij vraagt of de heren
van de Permanente Commissie 'een proef op Frederiks Oort met hem gelieven te
nemen'.
Blijkbaar
gaat het toch niet door. Enkele jaren later is Paulus Bloemer wel degelijk tot
de bedestand afgedaald. Hij bevindt zich dan in het provinciaal werkhuis te
Hoorn. Maar hij is wel gezond en hij kan werken, zodat de Maatschappij van
Weldadigheid alsnog met hem te maken krijgt. In het kader van een uitruil
tussen Hoorn en de Ommerschans, waarbij enkele invaliden van de schans naar
Hoorn gaan en een groep validen uit Hoorn in de bedelaarskolonie komt,
arriveert ook de voormalig onderwijzer Paulus Bloemer op 20 maart 1825 op de
Ommerschans.
Hij weet
zich snel vrij te werken. Hij wordt 26
februari 1827 uit de bedelaarskolonie ontslagen en Paulus Bloemer slaagt erin er
nooit weer terug te komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten